Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet verplichte beroepspensioenregeling

 

Artikel 110 Eisen ten aanzien van beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid
1
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beroepspensioenfonds.
2
De personen die het beleid van een beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het beroepspensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de pensioengerechtigden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3
Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds.
4
Iedere bestuurder van een beroepspensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
5
Het bestuur van een beroepspensioenfonds draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat.
6
Het bestuur van het beroepspensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
7
Een wijziging als bedoeld in het zesde lid wordt niet doorgevoerd indien:
a
de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat het niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b
de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat het niet met de voorgenomen wijziging instemt.
8
Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in het vijfde lid, stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
9
De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
10
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het derde en het vijfde tot en met het achtste lid.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •